De stad lag er haast verlegen bij, alsof ze zich schaamde
voor haar ontluikende schoonheid, als een schuchter meisje van dertien. Maar of
ze bewust haar best deed om haar vormen te verbergen of dat ze werkelijk de
uitstervende eigenschap bezit om totaal onwetend te zijn van haar sluimerende
zinnelijkheid, werd mij niet duidelijk.
De eerste dag betrad ik haar ronde kasseien haast
voorzichtig, angstig haar te doen schrikken of pijn te doen. Steels beroerde ik
haar eeuwenoude muren in de hoop daarmee een blik te kunnen vangen van een voorbije
glorieuze tijd.
De zon was
onze beste kameraad die dagen. Warm gouden stralen vergezelden ons op onze
argeloze wandelingetjes door deze stad, die eigenlijk diep in haar hart zo
graag op haar zusje Brugge zou willen lijken. Ze verraste ons door ons de
gerestaureerde ruïne van een majestueus kasteel te tonen dat –geheel onverwacht, of
toch eigenlijk niet- in het hart van
haar zijn lag. Ze ontroerde ons met haar smalle oude straatjes, scheefhangende
deuren en verrotte kozijnen, maar met lichtgele bloemen in blauwgeverfde potten
aan de afbrokkelende muren. Het was het spel van verleiden en verleid worden.
De stad liet ons kennismaken met haar eigenzinnige bewoners en wij…wij laafden
ons aan de warmte van de zon, van de mensen, de hopachtige smaak van het vele donkerbruine
bier, de gemoedelijke vriendelijkheid die de Belgen zo eigen is, de rust in
onze harten, de stilte in ons hoofd en de liefde waarvan we zeker waren dat we die
zouden bedrijven.
Ze liet het
toe dat wij haar ademden. Dat we onze handen kietelend door haar stromende
aderen lieten glijden en het water als spiegel gebruikten om onze stralende,
verliefd glanzende ogen in te kunnen zien. Misschien was ze trots, als ze aan
de vooravond de dag kuste en haar straten en stegen, haar terrassen en rivieren
liet onderdompelen in lichtgrijze schemer en haar vormen sensueel liet benadrukken
door straatlantaarns.
Het was alsof ze zich tegoed deed aan onze lichte verbazing,
wanneer we op een van haar bruggen stonden om haar adembenemende schoonheid te aanschouwen
alsof ze een schilderij van Rembrandt was. Ze koesterde ons. Wij koesterden
elkaar.
Alsof ze de muziek in cafés liet
temperen als wij langs liepen om ons niet te storen bij de zoetgevooisde
woorden die we elkaar schonken. Opengebroken straten werden gesloten opdat wij
niet zouden struikelen als we onbedacht onze voeten neerzetten terwijl we
alleen oog hadden voor elkaars monden, waar we kussen uit dronken. Ze wakkerde
ons verlangen om te verlangen aan, ze spreidde zich zodat wij ons konden
wentelen in haar zachte vlezige lichaam. Haar brede armen, bebouwd met pittoreske
huisjes, vouwde ze om ons heen als een moeder haar armen om een kind. Voorzichtig
blies ze lauwwarme wind langs onze verhitte hoofden zodat we afkoelden en ons intiem
gefluister verloren ging.
Maar in de diepte van de zwarte nacht
was ze stil. Ze zweeg. Ze liet alleen hier en daar een klein spoortje geluid
door, maar alleen om ons te doen geloven dat we niet alleen waren. Om ons er
van te door doordringen dat we haar duisternis mochten gebruiken om in een
eindeloze emotie tot één te worden, maar dat we de dag erna onze vibrerende
extase moesten delen met haar. Ze zou ons toestaan om onder te gaan, ons onder
te dompelen in een opvlammende passie zoals enkel twee zielen dat kunnen, zoals
alleen wij dat kunnen, maar dat we een eenheid vormden met haar. Dat haar
nachtelijke aanwezigheid voldoende was om onze bezwete lichamen tot slaap te
manen. Met haar zwijgen zei ze ons dat we haar niet zouden mogen verlaten eer
we haar iets terug hadden gegeven voor alles dat ze ons had geschonken. Dat
deden we; we deelden onze liefde met haar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten